PROGRAMMA SCHUBERTS LAATSTE JAAR
link naar de livestreaming: https://youtu.be/suBT59Jq4So
Franz Schubert (1797 – 1828)
1.Uit ‘Drei Klavierstücke’ (3 Impromptus aus dem Nachlass, 1828)
-Nr.1, D.946: Allegro assai
2.Sonate in Bes gr.t. D.960
-Molto moderato
-Andante sostenuto
-Scherzo: Allegro vivace con delicatezza
-Allegro, ma non troppo
TOELICHTING
In de laatste maanden van zijn leven componeerde Schubert, toen al sterk verzwakt, nog drie indrukwekkende pianosonates. Het zijn zeer persoonlijke werken met het karakter van bekentenissen, die de aanwezigheid van de componist haast tastbaar maken. Ze werden pas tien jaar na zijn dood gepubliceerd maar de grote waardering voor deze meesterwerken ontstond nog veel later: pas in de tweede helft van de 20ste eeuw. Rachmaninoff bijvoorbeeld kende de pianosonates van Schubert zelfs niet. De lange periode van verontachtzaming van deze sonates kan deels zeker verklaard worden uit het feit dat men ze met die van de door Schubert zo bewonderde Beethoven vergeleek en die vergelijking pakte steevast in het nadeel van eerstgenoemde uit. Schubert mag Beethoven vereerd hebben, imiteren deed hij hem geenszins. Hij ontwikkelde een zeer eigen stijl, ook al zijn invloeden van Beethoven daarin soms aan te wijzen. Alfred Brendel heeft Schubert treffend gekarakteriseerd als ‘slaapwandelaar’, die als het ware op de tast zijn weg door een compositie vindt, tegenover Beethoven als ‘architect’ die vanuit een kiemcel, met een niet te stuiten logica en energie, een compleet muzikaal bouwwerk construeert. Wat niet wegneemt dat beide componisten zeker in hun latere sonates veel van hun persoonlijkheid en zielenroerselen prijsgeven.
In het voorjaar van 1828 begon Schubert aan de schetsen van zijn laatste trilogie. In dezelfde periode maakte hij ook een begin met de drie stukken, die later gepubliceerd zouden worden als Drei Impromptus aus dem Nachlass, waarvan vandaag de eerste op het programma staat. De laatste sonate, die daarop volgen zal, voltooide Schubert op 26 september van 1828. Zijn uitgever toonde geen interesse in een publicatie en kort daarop, op 19 november, overleed Schubert. Zijn broer Ferdinand verkocht vervolgens de manuscripten van de drie sonates aan uitgever Anton Diabelli (ja, die van de variaties en van de quatre-mains), die ze, zoals gezegd, pas tien jaar later uitgaf.
Het openingsdeel (Allegro moderato) heeft zelfs voor Schubert een aanzienlijke lengte. Kort na het begin horen we een onheilspellende triller in het lage basregister waarmee de toon van het stuk is gezet. Een harmonische zwerftocht door vaak onverwachte toonsoorten brengt ons uiteindelijk terug naar de begintoonsoort van Bes majeur.
Het langzame tweede deel (Andante sostenuto) lijkt zowel de tragiek van de naderende dood uit te drukken als de berusting daarin. Van die berusting had Schubert al eerder blijk gegeven in zijn beroemde lied Der Tod und das Mädchen, waarin de dood als een rustgevende en troostende vriend wordt opgevoerd. Na de droevige opening, waarin Schubert prachtig gebruik maakt van de rijkdom aan boventonen van de piano, is er dan ook plaats voor een lichter gedeelte waarin een zorgeloos majeur volstrekt natuurlijk de fakkel van een dieptreurig mineur overneemt; een afwisseling, waar Schubert dikwijls gebruik van maakt en die doet denken aan blues avant la lettre.
In het derde deel (Allegro vivace con delicatezza) is het omgekeerde procédé gevolgd: een licht en beweeglijk Scherzo maakt tijdelijk plaats voor een Trio, dat met felle accenten een dramatische wending bewerkstelligt, waarna het zonnige Scherzo alsnog het laatste woord krijgt.
In de finale (Allegro ma non troppo – Presto) zet een fel octaaf in de linkerhand direct een andere toon. Ook in dit deel is er weer ruimte voor lichtheid en hoop maar de muziek als geheel beweegt zich onstuitbaar in de richting van een dramatisch slot, dat tegelijk ook het slot van Schuberts piano oeuvre markeert.