Beethoven: de complete Bagatellen
De links naar de concerten:
Concert 11:00 uur: https://youtu.be/BC-w2jNjBMo
Concert 20:15 uur: https://youtu.be/ptfRm2T5MgY
De concerten zijn ook nog achteraf te bekijken
PROGRAMMA EN TOELICHTING
Ludwig van Beethoven (1770 – 1827)
De complete Bagatellen
Bagatelle c kl.t. WoO 52 (1797)
7 Bagatellen op.33 (1802)
-Andante grazioso, quasi allegretto
-Scherzo allegro
-Allegretto
-Andante
-Allegro, ma non troppo
-Allegretto quasi Andante
-Presto
Bagatelle in C gr.t. WoO 56 (1804?)
11 Bagatellen op.119 (1820-22)
-Allegretto
-Andante con moto
-à l’Allemande
-Andante cantabile
-Risoluto
-Andante
-Allegro, ma non troppo
-Moderato cantabile
-Vivace moderato
-Allegramente
-Andante, ma non troppo
6 Bagatellen op.126 (1823-24)
-Andante con moto
-Allegro
-Andante
-Presto
-Quasi allegretto
-Presto
TOELICHTING
Een bagatelle is een korte, eenvoudige compositie, meestal met een lichtvoetig karakter. De benaming ‘bagatelle’ werd voor het eerst gebruikt door François Couperin, van wie in 1717 een clavecimbelwerkje verscheen getiteld Les bagatelles. De meeste bagatellen zijn gecomponeerd voor toetsinstrumenten. Ze hebben geen vaste vorm, vaak zijn ze vanuit improvisaties ontstaan. Met een bagatelle laat een componist zich dan ook meestal van zijn meest spontane kant zien.
Door de vrije vorm zijn bagatellen niet gebonden aan een bepaalde stijlperiode. Ontstaan in de late barok kende het genre haar bloeitijd in de klassieke periode en in de Romantiek (o.a. bij Smétana). Maar ook een avantgardecomponist als György Ligeti schreef Bagatellen (6 bagatellen voor blaaskwintet uit 1953). Beethoven noemde zijn bagatellen aanvankelijk Kleinigkeiten, een bescheiden karakterisering. Bagatel betekent zoiets als ‘niemendalletje’ of ‘wissewasje’. Beethovens bundels met Bagatellen (op.33, op.119 en op.126) zijn dan ook verzamelingen van schijnbaar pretentieloze stukjes. Ze zijn echter zo origineel van opbouw en visie, dat Beethoven zichzelf met deze betiteling ernstig tekort doet. In op.33 wordt de luisteraar ritmisch voortdurend op het verkeerde been gezet. Harmonisch bewandelt de componist onontgonnen paden. Rustig achterover leunen is de luisteraar zelden gegund. De diepgang van op.126 – Beethovens laatste werk voor piano – wijst al vooruit naar de late strijkkwartetten die qua vormschema en expressie hun tijd ver vooruit waren. Beethovens Bagatellen zijn dus beslist niet representatief voor het genre en misschien is de titel wel ironisch bedoeld.
De meeste van de Bagatellen op.33 had Beethoven al ruim voor publicatie in zijn befaamde schetsboekjes genoteerd in afwachting van hun eerste uitgave in 1803. Ze vertonen nog veel kenmerken van Beethovens vroeg-klassieke stijl. Sommige deeltjes gaan terug tot zijn Bonner tijd, voordat de componist naar Wenen vertrok. Maar de onverwachte accenten op de zwakke maatdelen en de paukenslagen in de linkerhand in de tweede Bagatelle bijvoorbeeld, zijn al typerend voor Beethovens uiteindelijke stijl. De eenvoud en compactheid van de stukjes blijkt al gauw bedrieglijk. In kort bestek wordt veel muzikale informatie gegeven en de meeste daarvan is verrassend.
De 11 Bagatellen op.119 schreef Beethoven tussen 1790 en de vroege jaren twintig van de negentiende eeuw. Het is niet helemaal duidelijk of hij ze als cyclus heeft bedoeld of dat het de uitgever was die als ze als verzameling heeft gepubliceerd.
De Bagatellen op.126 droeg Beethoven op aan zijn broer Nikolaus Johann van Beethoven (1776–1848). Ze werden in 1825 gepubliceerd. Met de laatste van zijn 32 pianosonates, opus 111, leek Beethoven in 1823 als pianist zijn laatste woord te hebben gesproken maar met deze laatste serie Bagatellen had hij daar kennelijk toch nog een slotverklaring aan toe te voegen. Aan zijn uitgever Schott liet hij weten dat hij deze Ciclus von Kleinigkeiten waarschijnlijk het beste vond dat hij ooit gecomponeerd had. Dit opus is zeker wèl als een geheel bedoeld. Dat blijkt al uit het woord ‘cyclus’ maar ook uit de regelmatige opeenvolging van de toonsoorten: vanaf de tweede bagatel daalt de toonsoort steeds met een grote terts, een patroon dat ook in verschillende andere werken, o.a. in de Eroïca (de derde symfonie), wordt gebruikt.