Reis naar Brazilië en Bolivia
Mens en Melodie - 2005

VANACHTER DE DIJKEN NAAR DE ANDES: BLUES OP EENZAME HOOGTE

In 1999 speelde ik in Argentinië, Uruguay en Chili, in 2001 in Brazilië en wederom in Argentinië. Latijns-Amerika boeide me en ik wilde ook graag landen op dit continent bereizen, die nog minder verwesterd zijn. Bolivia vertegenwoordigt waarschijnlijk nog het meest authentieke Zuid-Amerika. De Ambassade in la Paz wilde logistiek helpen en HIVOS vond mijn plannen passen in hun cultuurbeleid. Via Brazilië reisde ik er in november 2004 heen. De perfekte ‘ambient music’ in Sao Paulo, een masterclass voor 6- tot 60-jarigen in Cochabamba en nijpende zuurstofschuld in pianovingers op 3800 meter hoogte in la Paz.

15 november 2004
Een reis van Amsterdam naar la Paz duurt minimaal een etmaal en daarom leek me een muzikale onderbreking in Sao Paulo niet onverstandig. In april was Gilberto Mendes, de nestor van de nieuwe Braziliaanse muziek, een week in Nederland om de première van zijn nieuwe werk, dat hij voor fluitiste Eleonore Pameijer en mij schreef, bij te wonen. Nu was hij bereid een concert voor mij te organiseren op de Universiteit van Sao Paulo.
De loopafstanden op het vliegveld van Frankfurt, waar ik moet overstappen, zijn enorm en dat net nu ik door mijn rug ben gegaan. Existentiële angst of gewoon een verkeerde beweging? In het vliegtuig probeer ik me tot middernacht nog op de Spaanse grammatica te concentreren. Het leed van de krappe plek in het armeluis gedeelte van het toestel bezong Elena Chernin al in haar ‘Economy Class Blues’, die ik ook op mijn programma heb staan.

16 november
De Braziliaanse muziek begint al op het vliegveld van Sao Paulo waar de sensuele stem van de omroepster de bestemmingen zingt: Foertalezzzzjjaaa, Belloe Horizzzjjonte, Rioe de Dzzjjaneiroe...... Carlos Mendes, Gilberto’s zoon, cineast, wacht me op. We drinken sterke café do Brazil en ik heb weer energie voor de autorit van zo’n twee uur naar zijn huis in het centrum. Dave Brubeck’s Time Out met zijn onrustige maatsoorten vormt de volmaakte soundtrack bij het verkeer van Sao Paulo met haar 17 miljoen inwoners. Thuis slaat Carlos een voorraad CD’s in voor de autorit naar Santos. We luisteren o.a. naar Tropicalia, de beroemde CD van met name Gilberto Gil, Caetona Veloso en Tom Zé en naar de zangeres Maria Rita. Zij is de dochter van Elis Regina, de Jobimzangeres par excellence. Als Carlos merkt hoe prachtig ik die CD vind, krijg ik deze direct cadeau. Zo komen we in het veel rustiger Santos, waar Carlos zijn jeugd doorbracht en waar vader Gilberto nog steeds woont. Hier varen de schepen al eeuwen de grootste haven van Latijns-Amerika binnen. Dat zie ik ook met eigen ogen als we met Gilberto en zijn vrouw Eliane uit het raam van het restaurant kijken, waar we gaan lunchen.
Gilberto componeert op zijn 82ste nog steeds en is het tweede deel van zijn autobiografie aan het schrijven. Na het eten ga ik studeren op zijn piano. Het valt me altijd op met wat voor slechte instrumenten componisten zich doorgaans tevreden lijken te stellen.
Tegen de schemering gaan we toeren door Santos en de tweelingstad Sao Vicente. Voor de kust ligt het eilandje Urubuquecaba. Dit was voor Gilberto het paradijs uit zijn jeugd. Het woord, dat hij ook als titel voor ons fluit-piano stuk gebruikte, betekent zoiets als ‘de plek, waar de urubu ‘s nachts komt slapen’. En inderdaad zien we tegen de hemel een aantal van die gierachtige vogels zich naar hun rustplaats spoeden. Later rijden we langs het stadion van de Santos Futbol Club, waar Pele zijn triomfen vierde. Enig gesmoes met de portier is voldoende om ons toegang tot deze heilige grond te verschaffen. Thuisgekomen blijkt Carlos onvermoede talenten te hebben: hij laat me een CD horen, waarop hij als componist, tekstschrijver, gitarist en zanger is te horen met als gasten niemand minder dan Gilberto Gil en Caetano Veloso. De recensies waren destijds heel positief, maar de muziek was te sophisticated om commercieel succesvol te zijn. Sindsdien is Carlos alleen nog als filmer actief. De documentaire over zijn vader, waarvan hij gedeeltes ook met ons in Nederland draaide, hoopt hij ons in 2005 op het IDFA in Amsterdam te laten zien.

17 november
Santos heeft de reputatie van een zeer vochtige stad en aan het ontbijt en zeker na een stukje Bach (letterlijk een warming-up op de piano) kan ik eigenlijk al weer schone kleren aan. Maar we moeten vertrekken naar Sao Paulo en daarvoor nog pianist Antonio Eduardo Santos oppikken, die met Gilberto mijn concert georganiseerd heeft. Antonio heeft het meerendeel van Gilberto’s pianowerk op CD opgenomen en die krijg ik meteen ten geschenke. Ondanks het vrij strakke tijdschema maken we nog een uitgebreide tour door de oude haven van Santos met zijn afgetakelde hijskranen en verveloze dokken en kunnen we nog koffie drinken in de wijk, waar vroeger de koffiehandel bloeide. Toch zijn we keurig op tijd op de Universiteit. Het programmaboekje ziet er verzorgd uit, maar er ontbreken 6 door mij opgegeven stukken. Antonio leek het programma wat lang en daarom heeft hij at random enkele werken afgevoerd. De zaal wordt nog voor een examen gebruikt, maar dat kan uiteindelijk elders worden afgenomen. Als kleedkamer wordt mij een ruimte toegewezen waar even later een geanimeerde vergadering begint. Zonder veel omhaal wordt nu elders een aantal studenten achter een computer gesommeerd hun plek te verlaten, zodat hun ruimte nu mijn kleedkamer is geworden. Van diverse zijden word ik getrakteerd op een potpourri van het complete klassieke pianorepertoire. Tijd om te beginnen, zij het voorlopig zonder Antonio, die tevens mijn bladomslaander zou zijn. Over de toegestane lengte van het programma lopen de meningen uiteen evenals over de wenselijkheid van een pauze, maar uiteindelijk kan ik zo lang spelen als ik wil. Er zijn wel zo’n 100 levendige piano- en compositiestudenten, een onverwacht groot aantal. Echt goed geïsoleerd blijkt de zaal niet. Was in 2001 tijdens mijn uitvoering van Caroline Ansinks ‘voetbalblues’ in deze stad het vuurwerk van de fans van Corinthians en Gremio te horen, dat voorafging aan de finale om de Copa do Brazil, nu domineren o.a. ambulancesirenes op straat de subtiele boventonen in Robert Nasvelds Frozen Blues.
Mijn eigen lichaamstemperatuur kiest een andere richting en de handdoek in de vleugel bewijst goede diensten. Het stuk van Gilberto Mendes wordt stormachtig ontvangen. Zoals vaker betekent uitvoering van een stuk van een landgenoot door een westers pianist veel voor het zelfbewustzijn van het publiek, dat de westerse muziek nog altijd beschouwt als het ijkpunt. Want in die bovengenoemde potpourri voerden Bach en Chopin weer eens de boventoon. En na alle blues is Chega de Saudade ofwel No more blues van Brazilië’s muzikale held Jobim haast onvermijdelijk als toegift.
We gaan snel weg want Antonio en Gilberto moeten naar het busstation gebracht worden om terug te keren naar Santos. Maar ik kom hier volgend jaar graag met Eleonore terug op het Festival Musica Nova, het oudste Festival voor nieuwe muziek in Zuid-Amerika, dat al meer dan 40 jaar door Gilberto wordt geprogrammeerd.
Met Carlos’ Japanse vrouw Edna en hun kleine dochtertje May eten we heerlijk Japans. Na het eten bekijken we nog de Libertade, de orientaalse wijk van Sao Paulo. Ik besef, dat ik deze stad vanuit een heel bepaalde hoek zie en dat het grootste deel voor mij verborgen zal blijven. Zo regelen drugscriminelen hun zaakjes gewoon vanuit de gevangenis met behulp van corrupte cipiers en vertrekken politieagenten ‘s morgens in burger van huis om pas op hun werk het uniform aan te trekken. Hun criminele buurtgenoten mogen geen vermoeden van hun beroep hebben. Stil wordt het ‘s nachts niet in Sao Paulo.

18 november
De wekker gaat af om kwart voor zes. Voor zeven uur moet Carlos het centrum uit zijn, want zijn nummerbord staat hem geen langer verblijf in de stad toe. We ontbijten op het vliegveld, vanwaar ik naar Santa Cruz vlieg. Deze inmiddels grootste stad van Bolivia ligt op 400 meter, de hoofdstad la Paz, de volgende bestemming, op 4000....Het vliegveld El Alto is het hoogste ter wereld. Veel bezoekers vallen hier ten prooi aan hoogteziekte. Op het moment, dat ik vanuit het vliegtuig in de slurf stap komt een golf van duizeligheid over me heen. Die golven zijn wel weer te controleren als je je heel rustig beweegt en je niet inspant. Maar helaas moet ik behoorlijk haasten om de aansluiting naar Cochabamba niet te missen. Bij het invullen van het douaneformulier spat de inkt uit mijn vulpen, ook gevoelig voor de hoogteziekte, alle kanten op. Een medewerker van de luchthaven geeft me een bemoedigend schouderklopje, als hij mij als zoveelste laaglander voorbij ziet waggelen met mijn bagagekarretje. Nahijgend in het vliegtuig bestudeer ik in de krant muziek en tekst van het Boliviaanse volkslied: het is de jaarlijkse dag van de nationale hymne, die vandaag overal gezongen wordt. Veertig minuten later landen we in Cochabamba. Een temperatuur van 27 graden en een hoogte van slechts 2500 meter maken deze plaats tot een ideale plek om in Bolivia te acclimatiseren. Het hotelbusje brengt me naar het centrum van deze grote maar evengoed provinciaal aandoende stad. Mijn kamer blijkt een compleet appartement en biedt uitzicht op de stad en de omringende bergen.
Mijn contactpersoon van het Festival, de componist Franz Terceros, heeft geen bericht voor me achtergelaten en ik heb dus ook geen plek om te studeren, maar de receptioniste regelt heel behulpzaam een kamer in een van de twee plaatselijke muziekscholen, de Escuela de Musica Man Césped. Hier heerst een prettig soort chaos. Een aantal kinderen staat viool te spelen op het voetbalveldje van de patio, elders wordt gedanst en wordt uiteenlopende muziek geproduceerd. Na de verplichte kennismaking met de directeur wordt een ‘Atlas’ piano voor me ontgrendeld, die bij bespeling een badkamersfeer weet te creeëren. Tegen de schemering brengt mijn gastvrouw koffie. In het donker verken ik het centrum van de stad: een typisch Zuid-Amerikaanse Plaza Principal met schoenpoetsers, verkopers van vers vruchtensap, bedelaars, een politieke demonstratie en een traditionele muziekgroep. Op de Plaza Colon bezingt een bard de mensenrechten terwijl de politie het verkeer tegenhoudt. Er is wel wat veranderd op dit continent! Door donkere straten (maar ik voel me hier erg op mijn gemak) loop ik naar een restaurant, waar vegetariërs niets te zoeken hebben. Zelfs een kleine portie gegrild vlees is te veel. Deze ‘Rodizio Búfalo’ bevindt zich in een ultra-moderne shopping mall, die hier verrassenderwijs toch ook blijkt te zijn.

19 november
Na het ontbijt komt eindelijk het verwachte telefoontje van mijn begeleider: Franz Terceros blijkt een zeer ongeïnteresseerde en secundair reagerende persoon te zijn, kortom niet het ideale aanspreekpunt. Hij meldt dat het Palacio Portales, waar morgen het concert zal plaatsvinden, tot enige uren voor mijn optreden permanent bezet zal zijn. Op mijn verzoek zal hij een studeerruimte verzorgen op de muziekschool Eduardo Laredo, waar hij les geeft. De muziekscholen zijn hier overwegend van de staat, voor gefortuneerde leerlingen is een beperkt aantal privé-muziekscholen. Het enige Conservatorium van het land is dat van la Paz. In mijn kamer staat zowaar een oude Bechsteinvleugel en aan de muur hangt een fotocollage van ‘compositores importantes para piano’, die evengoed in Europa had kunnen hangen: wederom geldt de europese kunstmuziek als norm!
Ik lunch met Franz, die uit zichzelf niets zegt maar mijn vragen wel beantwoordt. Zo leer ik, dat Bolivia geen enkele muziekuitgeverij heeft. Componisten maken hun partituren zelf, met de hand of de computer. Het aantal mensen, dat in nieuwe muziek geïnteresseerd is, blijkt zeer beperkt, maar dat is in Nederland al niet anders. Ik krijg een aantal namen van Boliviaanse componisten, die voor piano geschreven hebben: Eduardo Caba, Humberto Viscarra en - recenter - Alberto Villalpando. Een muziekwinkel is echter alleen in la Paz te vinden en later blijkt deze ook daar onvindbaar.
Mijn ‘clinica’ (lezing, workshop) van morgenochtend blijkt nog geheel geregeld te moeten worden. Hiertoe voert Franz op de campus van de muziekschool korte gesprekken met personen, die telkens in hiërarchie lijken te stijgen. Een meisje wordt gemaand morgen al haar ‘amigos de piano’ mee te nemen en er lijkt dus een locatie en tijd vastgesteld te zijn. Ach, misschien is deze manier van werving wel zo efficiënt.
Franz zijn lethargie blijkt gunstig te zijn bij ons bezoek aan ‘la Cancha’, de grootste markt van Bolivia. Hij geeft me alle tijd om allerlei kleurige Boliviaanse spulletjes, waaronder enige slaginstrumenten, uit te zoeken. De markt en haar verkopers zijn zeer fotogeniek, maar vooral de bebolhoede vrouwen (uit la Paz) zijn er niet erg van gediend om vastgelegd te worden. In de namiddag studeer ik weer op de muziekschool.
Tegen de avond valt me plotseling in bepaalde buurten ook het grote aantal 4 wheel drives op, waaruit de R ‘n B bassen dreunen. Ook aan mobieltjes en internetcafés is geen gebrek. Het platteland van Bolivia krijg ik natuurlijk niet te zien en daar gaan nog steeds mensen van de honger dood. Ze zijn geheel afhankelijk van de natuur en bij een mislukte oogst is er eenvoudigweg geen voedsel. Hulpacties worden in dit immense land alleen georganiseerd als er grootschalige rampen zijn.
Na het eten ga ik nog koffie drinken in een café waar ik bij uitzondering Engels hoor spreken. Ik probeer me op mijn Spaanse leerboek te concentreren voor mijn verhaal van morgenochtend.

20 november
In de Calle España drink ik me moed in bij het Café Frances voordat ik naar het huis van de Russische pianiste Nadia (Nathalia) Lapitch ga. Deze flamboyante dame van in de vijftig heeft een privémuziekschool en in haar huis zal mijn conferencia plaatsvinden. In een ruime kamer staan een Blüthnervleugel en een piano opgesteld. Een verlegen meisje speelt een Nocturne van Chopin. Nadia onderbreekt ons gesprek regelmatig om met driftige gebaren haar leerling tot versnelling of vertraging van het tempo te bewegen. Haar leerlingen betekenen alles voor haar. Tijdens de rondleiding langs de haar toegekende onderscheidingen vertelt ze me in de school van Neuhaus - de leraar van onder meer Richter en Gilels - te zijn onderricht. Nu moet een jongen van 13 jaar de Chaconne van Bach-Busoni voor mij vertolken, uit het hoofd uiteraard. Ik krijg de partituur in handen en volg zijn spel, dat zowaar meeslepend en soms zelfs ontroerend is. Ondertussen is er toch een behoorlijk aantal toehoorders binnengekomen met een leeftijdsspreiding van ongeveer 6 tot 60 jaar. Ik probeer een verhaal voor deze bonte groep samen te stellen. Onder mijn gehoor is een pianostemmer, die gelukkig wat vragen stelt. Zo wil hij weten - waarschijnlijk als voorbeeld voor de aanwezige jeugd -, hoeveel tijd per dag ik wel niet moet studeren. Helaas kan ik hem aan niet meer dan zo’n 3 à 4 uur helpen. Ik speel de 2 Boliviaanse blues: de eerste is van Oscar Garcia, de organisator van het Festival waar mijn concerten deel van uitmaken. Zijn werk, Remate e Instantes, maakt gebruik van het karakteristieke einde van de frasen in de muziek van de Boliviaanse Indianen. De panfluit speelt daarbij dikwijls herhaalde dalende kwarten en kwinten. Die afsluitingen leiden tot toonladders, die verwant zijn aan de vijftonige- en aan de bluestoonladder. Helaas blijft het stuk nogal steken in dit conceptuele uitgangspunt. Dan is de bijdrage van zijn collega Oldrich Halas frisser en beter van struktuur. Deze componist ziet de morenada - oorspronkelijk de dansmuziek van de Indianen, waarmee zij zich in de slaventijd keerden tegen hun blanke bazen - als de Boliviaanse blues. De componist, die destijds de revival van de morenada heeft ingeleid was José Flores, in de taal van de Indianen bijgenaamd ‘el Jacha’, de grote. Als eerbetoon aan hem componeerde Halas zijn Jacha Flowers Homenaje Blues, waarin hij de melodie van een morenada gebruikt, die iedere Boliviaan kent: cuanto costas, cuanto vales.
Na mijn verhaal en een vijftal stukken speelt de 9-jarige Rodrigo eerst een improvisatie en daarna Schuberts Ständchen in een vierhandige versie, waarbij juf Nadia afwisselend trots naar haar leerling en naar mij kijkt. De pianostemmer blijkt een aardige jazzspeler te zijn en samen proberen we Oscar Peterson recht te doen op de Blüthner. Daarna volgen de onvermijdelijke groepsfoto’s en het aanbieden van cadeau’s, waaronder een bijna verlopen kalender van 2004.
Bij Discolandia koop ik een CD van Jacha Flores en een anthologie van morenadas, die ik voorlopig jammergenoeg niet kan beluisteren. Na de lunch wandel ik door een prachtige tuin naar het Palacio Portales. Deze opulente villa in franse stijl werd tussen 1915 en 1927 gebouwd met het geld van de tinbaron Simón Patiño. De Steinwayvleugel is een maand geleden gebracht en sindsdien niet meer gestemd. Oldrich Halas verschijnt: hij is vanuit la Paz gekomen om vanavond bij het concert te zijn. Hij blijkt een bescheiden en onderhoudende man, met wie ik veel zal optrekken. Ik speel zijn stuk voor hem voor en gelukkig hoef ik voor het concert niets essentieels aan mijn idee over zijn stuk te veranderen. Na het studeren wandel ik nog naar de Plaza Principal (die eigenlijk de Plaza 14 de Septiembre heet, zoals alle belangrijke pleinen in voormalige dictaturen data als naam dragen). Daar worden in een grote, gele tent de kindertjes van Indianenmoeders uit de omgeving in badjes gewassen. De wachtende moeders worden geentertained door een kleine Boliviaanse band, die op heel eenvoudige instrumenten speelt. Helaas voelt een der blanke hulpverleners zich geroepen de groep te gebruiken om het evangelie te verkondigen.
Als ik een uur voor het concert in de zaal kom, is deze nog stikdonker. Het blijkt een duister voorteken. Franz heeft duidelijk niets meer aan publiciteit gedaan en dan komt zo’n zaal echt niet vol. In de programma’s ontbreekt de toelichtende tekst, die ik dus zelf mag uitspreken. Een stemmer is niet meer langs geweest. Gelukkig heeft Oldrich zijn vriendin, de pianiste Elisabeth Schwimmer bij zich en die kan enigszins overweg met de stemhamer. Zij stort zich op de vleugel terwijl ik me afwisselend onderhoud met compositiestudent Alvaro, mijn bladomslaander van de avond en een zwakzinnige jongen, die hier altijd rond schijnt te lopen. Gelukkig is het publiek heel geconcentreerd en blijft het tot het einde, iets dat je bij gratis concerten altijd maar moet afwachten. De representatieve verplichtingen duren lang, maar eindelijk kan ik met Oldrich en Elizabeth dan toch weg naar een restaurant. Oldrich vertelt me, dat in Bolivia niemand van het componeren kan leven. De staat betaalt nooit iets, particulieren hoogst zelden. Hij studeert dan ook nog grafische vormgeving en geeft enige lessen op de Universiteit in la Paz. Elizabeth weet nog te melden, dat er hier in Cochabamba op het gebied van bladmuziek alleen een winkel is die gerund wordt door nonnen en die alle Argentijnse uitgaves van Ricordi heeft. En als studenten dan bijvoorbeeld de Sonates van Beethoven willen hebben, smeken ze Elizabeth om kopieën te mogen maken.
In de stromende regen rijden we nog naar een café, waar de jongeren zitten, die de eerder genoemde 4 wheel drives bezitten of liever gezegd ze lenen van papa. Die vaders zijn misschien niet per definitie crimineel, maar wie zich in dit land zo’n voertuig kan veroorloven moet op z’n minst een heel vaardige zakenman zijn.

21 november
Het is zondagmorgen, maar een rustdag is het in mijn wijk Recoleta zeker niet. Bij de kerk beleven de bedelaars hun hoogtijdag en op het plein voor de kerk voeren jongeren in kleurige pakjes campagne voor hun burgemeesterkandidaat (die werk in het vooruitzicht stelt), terwijl even verderop langs de rivier onder overweldigende belangstelling autoraces worden gehouden.
Na een laatste lunch met Oldrich en Elizabeth op het vliegveld vertrek ik naar la Paz. Achter het raampje verschijnen eerst kale, dan besneeuwde bergtoppen. Zee zal ik niet zien: het gemis van een kuststrook is de grote frustratie van de Bolivianen sinds ze die rond 1880 kwijtraakten aan Chili. De landen waren in oorlog met grondstoffen als inzet. Ook de tachtig doden, die vorig jaar in la Paz vielen, waren indirect nog een gevolg van die oorlog: de toenmalige president wilde het Boliviaanse aardgas exporteren via het grondgebied van erfvijand Chili. Dat plan leidde tot een volksopstand en tot het aftreden van de president. Als de Chileense blues, die in 1999 voor me geschreven is, niet zo’n matig stuk geweest zou zijn, dan had ik het werk natuurlijk vredig tussen de twee Boliviaanse bijdrages op mijn programma gezet.
Mijn tweede aankomst in la Paz voelt al haast normaal. De chauffeur van de Ambassade rijdt me door El Alto, een troosteloze stad met voornamelijke onverharde wegen. Een miljoen mensen woont hier op een hoogtevlakte op 4000 meter met uitzicht op o.a. de Illimani en de Huayna Potosí, beiden meer dan 6000 meter hoog. La Paz ligt majestueus in de diepte. Via het centrum komen we in de Zona Sur, die zo’n 600 meter lager ligt op 3200 meter. Hier is het een paar graden warmer dan in het centrum en, belangrijker nog, hier slaap je beter. Hier is ook mijn hotel, wat gelukkig een stijlvol, koloniaal bouwsel blijkt te zijn.
Gonneke, de cultureel attaché, haalt me op en met haar ga ik naar de Residentie, een paar blokken verderop. Met Ron en Etty, een heel betrokken ambassadeursechtpaar, verplaatsen we de oude, gehuurde Bechsteinvleugel, die dit gesjor vast niet meer gewend is. Ron is hoopvol gestemd over de toekomst van Bolivia: 60 procent van de bevolking bestaat uit ‘indigenos’, indianen dus, en hoewel zij nog niet tot de elite van het land zijn doorgedrongen, wint hun politieke beweging aan invloed. Corruptie is nog een levensgroot probleem, maar militaire regimes lijken toch niet op de loer te liggen. Ik begin voorzichtig te studeren, maar mijn lichaam lijkt normaal te reageren op inspanning.
‘s Avonds eet ik bij Gonneke, die me veel cocathee inschenkt, een probaat middel tegen de hoogteziekte. Ze vertelt me, dat een Nederlandse bassist hier onlangs na een uitputtend concert een half uur aan de beademing moest. De lucht bevat hier zo’n 40 procent zuurstof minder dan in het laagland en vooral het slapen wordt hier door beïnvloed. Veel mensen, ook paceños, inwoners van la Paz, gaan met de jaren zelfs steeds slechter slapen. Voetbalelftallen reizen uiteraard met knikkende knieën naar de hoofdstad. Later op de avond drink ik nog koffie in Calle 18, die gezellig heet te zijn. Er rijden stapvoets meer taxi’s langs dan er bezoekers zijn. In la Prensa staat het concert van Marcel Works al aangekondigd met als omschrijving musica clásica......

22 november
Mijn eerste nacht in la Paz viel mee, al bevond ik me grotendeels in een soort slaap-waaktoestand. Dankzij de kabelaansluiting hier kan ik weer het buitenlandse nieuws zien. Met Latijnse vertraging komt Oldrich me na het ontbijt halen. We rijden naar het centrum en drinken koffie op El Prado, de centrale Avenida. Ik vergaap me aan de Indiaanse cholakleding en de enigszins scheef gedragen zwarte bolhoedjes (monteras) van de indiaanse vrouwen, die op magische wijze blijven zitten. De draagsters schijnen ze met een subtiele samentrekking van de aangezichtsspieren zonodig voor vallen te behoeden. We lopen naar het Conservatorium, waar de directeur ons hartelijk welkom heet. Hij verheugt zich zeer op mijn masterclass van 26 november. Als ik hem vertel, dat ik op die datum in Nederland zal terugkeren, blijft hij glimlachen en is een telefoontje voldoende de masterclass alsnog morgen te laten plaatsvinden. Alles lijkt onder controle, al zie ik ook hier weer geen enkele aankondiging. Oscar, de hoofdorganisator van het Festival, is nog niet verschenen en publiciteit voor mijn concert lijkt ook zeer bescheiden. Ik kan een paar uur op een opvallend mooie Yamaha studeren, waarna Oldrich me komt ophalen. Hij heeft een discman voor me meegenomen, zodat ik op mijn kamer naar de morenadas en naar eigentijdse Boliviaanse muziek kan luisteren. Bij de lunch vertelt Oldrich me over zijn negenjarig verblijf in Duitsland, waar hij o.a. bij Wolfgang Rihm studeerde. Toen zijn vader stierf had hij eenvoudigweg geen geld om naar diens begrafenis te komen. Zijn 9 broers en zusters moesten de honneurs waarnemen. Zijn oudste broer is 76 en die spreekt hij met ‘usted’ (U) aan. Op weg naar het Museo de Instrumentos Musicales passeren we een bankgebouw, waarvoor twee vrouwen achter een houten kistje zitten met daarop een oude typmachine. Hier kunnen analfabeten of mensen, die anderszins moeite hebben met het invullen van formulieren in blokletters, dat tegen betaling laten doen. Leuker kunnen we het niet maken....Ook kan je overal op straat een mobieltje huren voor een kort gesprek. In het museum gaan de lichten telkens aan als je een zaal betreedt en begint er een bandje te lopen met daarop de muziek van de daar tentoongestelde instrumenten. Oldrich geeft enthousiast commentaar bij oude, stenen panfluiten, bijzondere violen en bij de populaire charango’s, een soort ukeleles. Zo zie ik onze componisten nog niet zo gauw buitenlandse collega’s rondleiden door het Museum van Speeldoos tot Pierement.
We zwerven nog een tijd over de Mercado de Hechiceria, de heksenmarkt, waar je van alles kan kopen om je tegen het kwaad te beschermen, tot lama-embryo’s toe.
Op de kamer luister ik naar nieuwe Boliviaanse muziek, maar de traditionele morenadas bevallen me eigenlijk beter. Maria Rita brengt me pas echt in vervoering. Van alle muzikale parameters is ritme misschien toch wel de meest wezenlijke.

23 november
Omdat ik hier toch elk half uur even wakker word, bel ik midden in mijn nacht naar huis, waar het spitsuur is. Daarna halfslaap ik verder.
Mijn afspraak met Oldrich midden in de stad lukt zowaar en samen lopen we naar het Conservatorium, waar ik eindelijk Oscar Garcia ontmoet, een componist met woeste baard, weelderig haar en trieste ogen. Helaas heeft de zuidelijke methode van improvisatie en mond-tot-mond-reklame ditmaal niet gewerkt. Er zitten welgeteld vier studenten op mijn verhaal te wachten. Dat steek ik evengoed maar af, waarbij ik meteen Oscars stuk voor hem kan spelen. Ik zou graag zijn blues tijdens de maten rust enigszins ‘opleuken’ met wat Boliviaanse slaginstrumenten, waaronder een stenen kikkertje, dat bij raspen over zijn rug gaat kwaken. Gelukkig vind Oscar dit idee geweldig, zodat ik zijn stuk nu nog wat vaker zal spelen dan ik van plan was. Een van de studenten wil graag, dat ik zijn compositie speel. A fly in the web blijkt een collage van Schönberg, Hindemith en Prokovieff. Dat zet de toon voor de repetitie van een fluitpianoduo, die Oldrich en ik hierna bijwonen. De fluitist is een student van Oldrich en moet binnenkort de fluitsonate van Prokovieff op zijn examen spelen. Ze willen graag mijn commentaar. Het is altijd dankbaar als je voor ‘eyeopeners’ kan zorgen. De musici gebruiken absoluut geen enkele lichaamstaal en als je een paar woorden en zinnen in die taal hebt leren spreken speelt zo’n Sonate aanzienlijk makkelijker.
Inmiddels heeft Oscar mijn klacht over de geringe publiciteit kennelijk ter harte genomen. Er zijn nu plotseling wel acht interviews geregeld, waaronder live voor de televisie om half twaalf ‘s avonds en om zeven uur ‘s morgens. Uiteindelijk gaat de helft daarvan natuurlijk toch niet door.
Na de lunch ga ik de 27 Boliviaanse pianowerken bekijken, die ik op de bibliotheek van het Conservatorium heb opgevraagd. Bij doorspelen blijken 7 daarvan zeker interessant. De muziek uit de Andes speelt er een voorname rol in. Een studente, die de dag doorbrengt in een klein hokje, dat gevuld is met twee grote kopieerapparaten, kopieert de muziek voor me - alleen voor eigen speelplezier waarschijnlijk, want er zal in Nederland wel geen enkel podium in geïnteresseerd zijn.....Terwijl ik de kopieën orden komt een zwetende en puffende gedrongen man met ringbaardje de bibliotheek binnenstormen. Ik moet terstond in een gereedstaande taxi stappen om bij de lokale radio mijn concert te promoten. Na een snelle kennismaking met de lacherige presentatrice floept een rood lampje aan, waarna zij direct van wal steekt met een verhaal over de campagne tegen geweld tegen vrouwen - een wijdverbreid verschijnsel in deze machomaatschappij, waar jaarlijks vele doden door vallen. Probleemloos schakelt zij over naar ons gesprek. CD’s heb ik niet bij me bij dit onverwachte interview, maar mijn begeleider heeft wat plaatjes bij zich, waardoor de luisteraars nu denken, dat ik Brad Mehldau ben. Iedereen, spreekt zij vermanend, moet morgen naar het concert in het Teatro Muncipal komen, want deze pianissssta famooooosoo speelt daar grrrraatissssss. U heeft dus geen excuus om nièt te komen. En kan ik iets in het Nederlands zeggen? We gaan er nu uit voor de publicidad, hoe zeggen we dat in het holandes? Even later zit ik bij Radio Panamericana, op de negende verdieping van een groot kantoorgebouw aan El Prado. Bij de nationale radio is de sfeer bezadigder en worden zinniger vragen gesteld.
Het is inmiddels al tegen zessen en om acht uur begint mijn concert op de residentie. Het derde interview blaas ik daarom maar eenzijdig af. Voor het concert eet ik nog wat en lees daarbij in El Diario twee bemoedigende berichten: het Orchestra de los Instrumentos Nativos geeft weer eens een serie kinderconcerten en in la Paz worden de discotheken waar authentieke, musica indigena wordt gedraaid - waar ook op wordt gedanst - steeds populairder.
Om half acht zit ik achter de vleugel op de residentie, maar een aantal gasten is erg op tijd, zodat ik alleen nog maar handen schut. In een ruime kamer elders in het huis kan ik me nog even concentreren, met uitzicht op foto’s waarop Ron op zijn vorige post met the late Arafat zit te converseren.
Er zijn zo’n 60 à 70 mensen. Hoewel ik nogal zit te strijden met de bejaarde Bechstein, die doffe bassen heeft en weinig resonantie, lijkt het publiek de muziek te waarderen. Natuurlijk kom ik niet in de eerste plaats naar Bolivia om juist hier te spelen, maar respons is natuurlijk altijd welkom. Oscar en Oldrich zijn ook aanwezig en ik hoop, dat zij op zo’n avond ook contacten kunnen leggen, die hen iets kunnen opleveren.
Direct slapen na een concert lukt toch nooit en dus bezoek ik mijn stamcoffeeshop in de Zona Sur, die nog tot zeer laat open is. Daar vervul ik ook meteen mijn dagelijkse dagboekplicht.

24 november
Ajax uit de Champions League. Niet onverwacht maar toch een slecht begin van deze laatste dag in la Paz. Door het drukke centrum loop ik naar de Nederlandse Ambassade om wat zaken te regelen. Birgit, die mijn programma’s heeft vertaald, is zo aardig om mee te gaan naar het Teatro Municipal. Daar zou ik in de zaal kunnen repeteren vanaf 11 uur, maar daar is nog een onstuimig concert van een Boliviaanse groep bezig. Ik behelp me zolang met met een zielige vleugel in een sneu ogende, oude foyer. Als ik ga kijken of de zaal vrij is ben ik nog getuige van het laatste nummer en een uitbundige ovatie. Terwijl we net het licht en de plaats van de vleugel bespreken meldt de ploeg van ATB, de Boliviaanse televisie zich. Via de camera kunnen we de uitzending in de studio elders volgen en dan ben ik plotseling live in de Boliviaanse huiskamer. Who’s got the blues van de Tsjechische jazzpianist/componist Emil Viklicky moet de mensen van daaruit naar het theater lokken. Nog een paar voor de hand liggende vragen en dan doven de felle lampen weer.
De rest van de middag breng ik afwisselend in de (alcoholvrije) horeca en studerend op het Conservatorium door. Daarna bereid ik me rustig op de hotelkamer voor om tegen zevenen naar de zaal te vertrekken. Carlos, mijn begeleider bij de interviews, nodigt me daar voor het jazzfestival volgend jaar af, maar de bijbehorende financiering is natuurlijk een andere zaak. De vleugel is uitstekend gestemd en toch loopt er iets niet lekker. Er lijkt wel olie in mijn vingers te zitten in plaats van bloed. Bij sommige stukken verlang ik naar het einde. Plotseling realiseer ik me, dat ik hier op 3800 meter zit te spelen, toch weer zo’n 600 meter hoger dan gisteravond. Mijn spieren zitten zwaar in de rode cijfers, zuurstofschuld, verzuring! Gelukkig zijn de stukken na de pauze wat minder presto. Het publiek lijkt alles nogal lijdzaam te ondergaan, ook mijn toelichtingen tussendoor worden zonder veel reactie aangehoord. Maar aan het einde ontkom ik toch niet aan een aantal toegiften en zijn de zuidelijke omhelzingen en ego-strelingen backstage niet van de lucht.
Over zes uur moet ik alweer opstaan, maar de eetlust is sterker. Op de hotelkamer is de adrenalinespiegel nog niet voldoende gedaald, zodat ik nog pak, dagboek schrijf en lees voordat ik nog ruim vier uur kan slapen.

25 november
Om half vier ‘s morgens is er nog geen warm water en nog geen ontbijt, maar om kwart over vier staat er wel een taxi klaar, die me door een uitgestorven stad en over een doodstille autopista naar het vliegveld brengt.
Als ik om kwart voor vijf wil inchecken blijkt plotseling, dat ik bij aankomst in Brazilië vanuit Bolivia een vaccinatiebewijs tegen gele koorts nodig heb, ook al ben ik maar transit-passagier. Bij gebrek daaraan moet ik maar terug naar la Paz. Bidden en smeken helpt niet, bellen met de huisarts in Amsterdam wel. Haar fax met inderhaast geproduceerd inentingsbewijs komt echter niet aan. Vlak voor vertrek mag ik dan tenminste nog mee tot Santa Cruz, waar ik de zaak dan maar verder moet regelen. Gelukkig blijkt in het vliegtuig , dat ik dat document op doorreis natuurlijk helemaal niet nodig heb. Had ik daarnet misschien het gemiddelde Boliviaanse maandinkomen van 100 US Dollar moeten aanvullen? Een minitieuze drugscontrole in Santa Cruz kan me nu in elk geval niet meer verontrusten.
Lunch in Sao Paulo, waar Jiskefetachtige Duitsers zich bedrinken met meegebracht bier. Avondeten ergens in niemandsland en ..................

26 november
........ontbijt in Frankfurt. Ik koop er de Volkskrant, waar de muziekredactie in de kunstbijlage haar klassieke toptien onthult. Er staat natuurlijk geen enkele Zuid-Amerikaanse componist in en dat is te verwachten en te billijken. Maar laten ze niet denken dat iemand in Bolivia ook maar één enkele toondichter der lage landen kent, bedenk ik, terwijl ik precies 24 uur na vertrek uit la Paz onder mij de kaarsrecht aangelegde polders in de regen zie liggen. Met dit uitzicht lijkt het me plotseling heel logisch, dat daarbeneden geen morenadas worden geschreven en evenmin de bossa-nova wordt gezongen, maar dat er in het beste geval de koele schoonheid van de erflaters van Mondriaan heerst.

Marcel Worms, december 2004