Georgië - Virtuoos talent, machochauffeurs en weinig licht in het Wilde Oosten
‘Wat betreft de veiligheid’, zegt Cathy O’Grady, Warchild medewerkster voor de Kaukasus, ‘ga ‘s avonds in Tbilisi niet alleen de stad in, neem liever geen taxi’s en reis niet alleen met het openbaar vervoer.’ Ze kan het weten na zojuist twee jaar in Tbilisi gewoond te hebben. ‘En Kutaisi?’ vraag ik. Dit is de tweede stad van het land, zo’n 250 kilometer westwaarts. ‘Just double your safety mesasures’, zegt ze stellig. Ook de Nederlandse Ambassade raadt me af om bij donker alleen over straat te lopen. Georgië is een straatarm land - iedereen ziet, dat je buitenlander bent en in hun ogen ben je dan automatisch miljonair.
Het is vlak voor mijn vertrek naar Georgië. In de twee genoemde steden zal ik concerten geven en masterclasses op het Conservatorium. De partnerorganisatie van Warchild zal een optreden voor scholieren voor me regelen. Als ik Iuri, mijn contactpersoon aldaar, een lichtelijk bezorgd bericht stuur, belt hij meteen lachend op. Er is geen reden tot zorg, natuurlijk krijg ik begeleiding. In het appartement naast me verblijft iemand van de organisatie. Dit beeld van Georgië klopt absoluut niet met de werkelijkheid!
Diezelfde dag krijg ik de repertoirelijst toegestuurd voor de masterclasses. De studenten hebben een uitgesproken voorkeur voor het betere klavierleeuwenwerk. Al hoef ik de stukken niet zelf uit te voeren, ik ga ze toch maar grondig bekijken. Etudes van Liszt en de Toccata van Prokovieff zijn niet mijn dagelijkse kost
20 september
Via Wenen vlieg ik naar Tbilisi. Door hevige regenval is daar een stroomstoring opgetreden. De computers werken niet en we moeten een uur doorbrengen in een grote hal, waar men de tijd doodt met het soldaat maken van flesjes frisdrank en sandwiches en het kijken naar gruwelijke, Oosterse vechtfilms. Om 5 uur ‘s ochtends tref ik dan Iuri in de aankomsthal. Een taxi brengt ons, slalommend langs de enorme gaten in het wegdek, naar een duistere wijk, waar mijn flat aan een straatje blijkt te liggen, dat Al Quaida uitstekend als screensaver zou kunnen gebruiken. Maar het appartement, dat Iuri voor me heeft gehuurd, is weer keurig. Om 6 uur is het nog aangenaam warm op het balkon. Als ik nog een paar uurtjes slapen ga, wordt het al een beetje licht boven Tblisi
21 september
Tot Iuri me komt ophalen om naar Kutaisi te gaan, stort ik me in het stadsleven. Er is veel straathandel, o.a. op de brug die naar het centrum voert. Bij Aleksander Park drommen mensen samen. Het zijn vooral vluchtelingen uit Abchazië. Toen deze provincie zich in 1992 afscheidde vond daar een ethnische zuivering plaats, waarbij het Georgische bevolkingsdeel voor de Abchazieërs op de vlucht sloeg. Velen stierven onderweg in de bergen, zo’n 300.000 van hen bereikten Tbilisi. Hotels en scholen zitten nog vol vluchtelingen. De regering is nu huizen voor ze aan het bouwen. Ik voorzie me zelf van Georgische lari’s en koop wat fourage voor de reis.
In de taxi naar het busstation ontmoet ik Nino Khutshisvilli, pianiste, die zowaar twee jaar in Amsterdam aan het Conservatorium heeft gestudeerd. Ze spreekt een paar woorden Nederlands en uitstekend Engels en zal me in Kutaisi begeleiden. Al voor het vertrek van de ‘marshrutka’, het alom aanwezig minibusje, is gelukkig duidelijk, dat ze gevoel voor humor heeft, niet onbelangrijk op een reis van bijna vier uur. Zonder veiligheidsriem (alleen voor watjes) scheuren we over de tweebaanswegen. De chauffeur zet er stevig de vaart in en heeft een duidelijke voorliefde voor bumperkleven. Bij inhalen in de bochten op bergwegen wordt bij onverwachte nadering van een tegenligger gezellig met zijn drieën naast elkaar gereden. Aan koeien en varkens lijkt de aanleg van deze drukke wegen voorbij te zijn gegaan. Zij beschouwen deze als vanzelfsprekend onderdeel van hun grondgebied. We rijden langs Gori, de geboorteplaats van Stalin, die hier nog een grote populariteit geniet. Rechts van ons verschijnt de afslag naar Tskhinvali (slechts 26 km.hiervandaan), de hoofdstad van Zuid-Ossetië, een andere provincie, die zich afgescheiden heeft. Vorige week is daar weer geschoten rond de viering van de tienjarige ‘onafhankelijkheid’, die de Georgische regering uiteraard niet erkent. Er waren hoge Russische militairen en een delegatie uit Abchazië. Een Russische geestelijke heeft een mis geleid, dit alles tot grote verantwaardiging van de autoriteiten in Tbilisi.
Om 17:00 uur rijden we Kutaisi binnen, een wat slaperige, provinciaals aandoende stad van 300.000 inwoners. Georgiu, manager op de afdeling cultuur van de gemeente en Russo, directrice van het Conservatorium, wachten ons op bij het busstation. Russo draagt een bloemetjesjurk en slippers en spreekt geen Engels. In een kleine, dorpse straat in een landelijke omgeving krijg ik een kamer in een privéhotel. De huidige president van Georgië, Mihkael Saakashvilli, blijkt zo’n twee jaar geleden om onduidelijke redenen een nacht in ‘mijn’ bed te hebben doorgebracht.
Russo trakteert ons nu in een modern café op het centrale plein op Turkse koffie met te grote stukken chocoladegebak. Er wordt stevig gerookt en aan alle kanten klinken de ringtones der mobieltjes. Dan naar het Conservatorium. Dat ligt verlaten aan de rand van de stand, gehuisvest in een voormalig partijgebouw. Alleen de conciërge is er, het is nog vakantie. De hal is pikkedonker, tastend vind ik de weg naar de ruimte, waar een Weinbachvleugel op mij wacht, inclusief rammelende toetsen en een metalige klank in de hoogte. Maar ik ben al blij weer te kunnen spelen. Op zulke stugge vleugels moeten de studenten dus hier hun razende Etudes en speedy sonates leren spelen.
‘s Avonds proef ik het nationale voedsel, de khachapuri, een calorierijke soort kaaspizza en het Kazbeghi bier. Terwijl de mannelijke gasten vooral met hun mobieltjes spelen, geeft Nino me lekker veel informatie. Jazz blijk je hier op de Conservatoria nog niet te kunnen studeren, het repertoire is nog traditioneel. Nino geeft in Tbilisi les op de muziekschool voor zeer getalenteerde, jonge kinderen. Die kinderen beginnen bij haar met pianospelen en kunnen na twee maanden al eenvoudige stukjes van Bach en Mozart spelen. Aantrekkelijk om daar les te geven, lijkt me. Op het plein wordt redelijk agressief gebedeld. Terug op mijn kamer bereid ik me, lichtelijk bezorgd, op de masterclass van morgen voor.
22 september
Men heeft besloten dat ik beter van pension kan verhuizen. Russo brengt me in het gezelschap van een andere Russo, een tanige docente muziektheorie, naar mijn nieuwe gastgezin. Daar zit ik centraler en bovendien is de omgeving muzikaler: vader Mamoeka is huisarts maar tevens componist, moeder Kati is altvioliste (nu echter alleen nog maar huismoeder, een lot van vele vrouwen met een Kaukasische macho als echtgenoot) en dochter Marika is zangeres in spe. Hun huis moet ik vanaf nu beschouwen als mijn huis, dat is de gastvrije boodschap.
Met de beide Russo’s rijd ik naar het Conservatorium. Het gehoor bij m’n lezing over het bluesprojekt bestaat geheel uit dames. Ik betwijfel of zij het ideale gezelschap vormen voor een verhaal over nieuwe muziek, maar de boodschap lijkt aardig over te komen ook al verlaat af en toe iemand onverwacht de zaal. Ze zijn geïnteresseerd in de muziekvoorbeelden, die ik geef, waaronder een heuse wereldpremière, de ‘Blues in the shape of an apricot tree’ van de Armeense componist Mikhael Korzhayiev (het plan was oorspronkelijk, dat ik nog verder zou reizen naar Yerevan, hoofdstad van Armenië). Helaas heb ik nog geen Georgische blues: Josef Bardanashvilli, die overigens nu in Israël woont, heeft zijn bijdrage niet op tijd weten te voltooien. Na de lecture is er koffie, chocola en fruit op de kamer van Russo en dan begint de masterclass. De studenten zijn ook weer uitsluitend van het vrouwelijk geslacht. De gekozen stukken zijn overwegend traditioneel (Prokovieffs ‘Suggestion diabolique’, Beethovens Waldsteinsonate, de eerste Ballade van Chopin en veel Bach) naast een paar voor mij verrassende stukken zoals het dwingende ‘Basso Ostinato’ van Rodrin Schedrin, een protégé van Shostakovich. Het technisch niveau speelgemak en uithoudingsvermogen is verbluffend. Het is verbijsterend hoe frêle meisjes, nauwelijks 14 jaar oud, zoveel pure kracht in hun spel kunnen leggen. Terwijl ik luister vraag ik me af, wat ik hierover nog kan zeggen, maar gaandeweg gaat me toch opvallen, dat in het overrompelende betoog timing, frasering, articulatie en stijlgevoel geen gelijke tred met het technisch niveau kunnen houden. ‘Hard en snel’ lijkt het overwegende motto. De arme kinderen hebben ook belabberde uitgaves tot hun beschikking en dan nog meestal in kopievorm. Urtexten zijn niet beschikbaar en Bach wordt dan ook hopeloos ouderwets Russisch gespeeld, met veel pedaal en alles superlegato. Dat hoeft allemaal nog niet rampzalig te zijn zolang ze een verhaal vertellen. Dat bind ik ze dan ook vooral op het hard. Vertel je verhaal zo boeiend, dat de luisteraar niet gaat ‘zappen’.
Na zoveel luisteren wil ik aan het eind van de dag graag spelen, maar aan een kleine maaltijd valt niet te ontkomen. En als ik eindelijk studeer komt een journaliste me uitgebreid interviewen. Ze stelt trouwens wel onalledaagse vragen, waardoor ik veel persoonlijker ben dan meestal bij dit soort gesprekken. Daarna zou ik graag verder spelen, ware het niet, dat er plotseling een auto beschikbaar blijkt te zijn, die we niet voorbij kunnen laten gaan. Het is vroeg in de avond, overal heerst duisternis. Uit eten gaan met Nino is het enig denkbare tijdverdrijf. Ik verheug me op een rustig besluit van de avond met lezen en dagboek schrijven. Mamoeka hoort me echter thuis komen en claimt me onontkoombaar als luisteraar naar zijn muziek. Zittend voor zijn computer speelt hij zijn composities voor me af. Rondom hem staat de medische apparatuur, die er angstig gedateerd uitziet. Met zijn enorme omvang en zijn dwingende houding lijkt hij me niet de gedroomde heelmeester. Uiteindelijk weet ik me te drukken en kan ik op mijn kamer nog doen wat ik wil. Het is benauwd, er zijn muggen en de nacht is korter dan gehoopt.
23 september
Hoe sla je beleefd vieze, dikke pap af bij het ontbijt? Dat lukt nog wel, maar Mamoeka weren tijdens het studeren op de bovenverdieping van zijn huis is moeilijker. In elk geval ken ik nu zijn mening over alle stukken, die ik studeer.
Met Nino en haar collega Maka - een donkere, stille verschijning van wie een paar leerlingen aan mijn masterclass meedoen - rijd ik naar het Conservatorium. Vanwege de weinige auto’s en de primitieve winkeltjes heeft het straatbeeld het ouderwetse karakter van een ingekleurde ansichtkaart. In het zaaltje staat nu weer een andere vleugel, de oorsponkelijke is al naar de concertzaal verhuisd voor het concert van morgen. De stemmer is nog een tijd bezig met de nieuwe vleugel en er wordt zonder haast koffie gedronken. Het publiek wacht wel.
Ana Gokadze geeft een overweldigende lezing van Liszts 14de Hongaarse rapsodie. Het einde klinkt nog even fris als het begin, oneindig veel noten eerder. Maar het ritme van de treurmars is allesbehalve streng, de czardas klinkt niet verleidelijk en de rusten zijn niet rustig. De volgende drie studentes storten zich alle op Bach. Thema’s en motieven worden, heel traditioneel, stevig uitgelicht. Ik raad ze aan de muziek meer zelf aan het woord te laten, die stemmen komen meestal vanzelf wel naar voren. Eter Tskipurishvilli is een verlegen schatje met een innemende lach. De Prelude van de Engelse Suite in e mineur trekt bij haar als een hogesnelheidstrein voorbij. We proberen een geschikter tempo te vinden op grond van de sleutels , die de partituur ons geeft. En in de Allemande vinden we een bevredigend tempo vanuit de dansbeweging.
Omdat het repertoire van de studenten hier nogal eenzijdig is heb ik wat alternatieve muziek meegenomen. Achtereenvolgens laat ik wat Schönberg, Poulenc en Gershwin horen. Alle muziek wordt na afloop ijverig gekopiëerd. Dan zijn er rozen, dankwoorden en een bescheiden maaltijd. Als de school weer verlaten is, kan ik zelf nog studeren tot we door Russo en Georgiu gehaald worden om de Bagrati kathedraal te bezoeken. Deze kerk, gelegen op een heuvel aan de rand van Kutaisi, is het symbool van de Georgische eenheid en moet het, sinds de Turken haar in de 16de eeuw beschoten, zonder koepel stellen. De stadsarcheoloog laat ons de opgravingen rond de kerk zien. Het weerlicht kort in de verte en even later is vrijwel al het licht in de benedenstad uitgevallen.
In Restaurant Europa, ‘top of the bill’, zijn we de enige gasten. Naast alle lege, keurig gedekte tafels staan twee verveelde serveuzes. Bij thuiskomst wacht de familie me op. Mamoeka’s ego moet weer gestreeld worden en na een half uurtje achter zijn muziekcomputer kan ik naar het dakterras vluchten, waar ik dagboek schrijf in de warme avond met de verlichte Bagratikathedraal en de ruisende rivier op de achtergrond.
24 september
Kati dient weer een ontbijt op voor een houtvester, waarna ik boven studeren ga tot de Russo sisters me komen halen. Ze hebben een busje geregeld waarmee we met een heel gezelschap het Gelatiklooster zullen bezoeken, gelegen in de bergen buiten Kutaisi. Het is een van de heiligste plekken van het land, herbergde vroeger een vooraanstaande academie en vorig jaar nog werd Saakashvilli er tot president gewijd. Er vindt net een bruiloft plaats met veel camera’s, een lachend bruidje en veel kleerkasten in strakke zwarte pakken. De Georgiërs zijn een gelovig volk, bij het passeren van een kerk slaat iedereen zonder uitzondering een kruisje. Op mijn verzoek doen we op de terugweg ook nog de oude joodse wijk en de grootste van de twee synagoges van Kutaisi aan. Er zijn hier nu nog maar een paar honderd joden, na de peristroika zijn de meesten naar Israël vertrokken. Antisemitisme schijnt hier, verrassend genoeg, nooit bestaan te hebben.
Kati is bezorgd over mijn voedingspatroon en heeft een copieuze lunch verzorgd. De middag breng ik verder studerend op het Conservatorium door, waar ik vriendjes probeer te worden met de vleugel. Behalve het repertoire voor het concert van vanavond, studeer ik alvast voor concerten van de volgende maand en speel ik stukken, die studenten gisteren lieten horen. Tot mijn gerusstelling heb ik die ook redelijk in mijn vingers zitten: die briljante meisjes maken toch, dat ik me onwillekeurig ga afvragen hoe ik mijn eigen spel eigenlijk waarderen moet...Tussendoor wandel ik door het gebouw. Overal staan aftandse vleugels in kale leskamers met steevast kopieën van foto’s aan de muren.
Thuis kleed ik me om en rijd dan met de familie weer mee naar het Conservatorium. ‘A historical day...’, verklaart Kati stralend als we wegrijden. Mijn aanstaand concert blijkt die kwalificatie uit te lokken. Er schijnen transportproblemen in de stad te zijn als gevolg van een of andere manifestatie en het concert begint aanzienlijk later. Maar dan is het ook redelijk vol en ondanks de warmte (handdoek in de vleugel) en het rammelende pianomechaniek speel ik prettig. Ik zie mijn studenten in de zaal zitten. In de pauze staat er turkse koffie. Ik drijf haast weg in mijn doornatte overhemd. In de tweede helft krijg ik echt de geest en aan het einde biedt m’n favoriete studente me bloemen aan, die ik naar Nino werp (die tolkte en omsloeg). Volgt een uitgebreide fotosessie met alle studenten. Tijdens het concert was er al te weinig licht op het podium en in de hal schuifelt iedereen nu door de aardedonkere hal naar de uitgang.
In een restaurant maak ik kennis met de khinkali’s, met vlees gevulde dumplings, die alleen in grote aantallen tegelijk geserveerd worden. Kati ontbreekt op deze ‘historical day’...Mamoeka heeft het hoogste woord en het vrouwtje is veroordeeld tot thuisblijven. Menig man moet hier eens langs de feministische meetlat. Nino wordt aan tafel door haar moeder gebeld: de overheid gaat nu echt de gevreesde maatregelen nemen, waardoor de muziekscholen voor getalenteerde kinderen weer een flinke veer zullen moeten laten. De regering wil die kinderen langer naar gewone scholen laten gaan en zo dreigt het niveau van de muziek in Georgië verder te dalen na de gigantische exodus van topmusici na de onafhankelijkheid. Die komen meestal wel periodiek terug om gratis concerten te geven, maar het muziekleven lijdt er evengoed zwaar onder.
Thuis kan ik op de huismobiel naar de familie bellen - met de gewone telefoon is dat onmogelijk - maar de verbinding wordt verbroken en Nederland lijkt vanuit donker Kutaisi weer heel ver weg.
25 september
Vandaag gaan we terug naar Tbilisi. Omdat ik daar na aankomst niet zal kunnen studeren doe ik dat hier nog. Een dag zonder spelen maakt me nu eenmaal onrustig. Bij de Georgische pianomuziek die een docente me gisteren gaf, zit wel wat moois. Mamoeka komt puffend de trap op. Het moet gezegd: hij hoort snel of muziek de moeite waard is. Voor vertrek maak ik alleen nog een wandeling door Kutaisi. Op de zonovergoten zondagsmarkt in het centrum hangt het rauwe vlees gewoon buiten. Vrouwen bepalen de handel. Mensen staren me aan, maar niet vijandig.
De busjes kennen hier geen dienstregeling. Ze vertrekken gewoon als ze vol zijn en we gaan dus zonder haast naar het busstation toe. We boffen met onze plaatsen naast de chauffeur, achter ons is het veel krapper. Raar idee, dat op deze weg tussen Kutaisi en Tbilisi, die beurtelings hoofdstad waren, zoveel verschillende bezettingslegers voorbijgetrokken zijn. Die instabiliteit in dit land, zo strategisch gelegen aan de route tussen Rusland, Turkije en de moslimwereld, is altijd gebleven. De huidige weggebruikers lijken alleen maar zo hard mogelijk deze route te willen afleggen. Tweemaal passeren we een over de kop geslagen auto in een greppel, de laatste keer geflankeerd door politieauto’s. Een man wordt per brancard afgevoerd, hij lijkt me niet meer in leven. De stop langs de weg, met koffie en een koolsla met koriander, kachapuri en Borjomi bronwater (favoriet bij Lenin en Stalin), komt hierna goed uit. Later passeren we weer de eindeloze rij stalletjes met keurig opgestapeld fruit, waar ik zelden een klant iets zie kopen.
In Tblisi blijkt er meteen al een probleem. Dinsdag zal president Saakashvilli het Conservatorium bezoeken. Om veiligheidsredenen zal het gebouw die dag gesloten zijn! De rondleiding zal dus in doodse stilte plaatsvinden, erg zinnig op een muziekinstituut. Iuri legt uit, dat het hier altijd zo gaat, veiligheidsmaatregelen zijn ongekend streng en natuurlijk zal een president, die hier corruptie wil bestrijden, veel vijanden hebben. Ik zal nu de studenten voor de masterclass van dinsdag ook allemaal morgen beluisteren. Nino vertrekt huiswaarts met een taxi en Iuri geeft me te voet een rondleiding door het centrum van Tbilisi. Rustavelis Gamziri, de grote boulevard, is op zondag autovrij en is het domein van de veelal bont uitgedoste jeugd en van families. Hieraan liggen het Rustavelis Theater, het excentrieke operagebouw en veel café’s. Een blok verderop ligt het Conservatorium waar hard gewerkt wordt om het gebouw voor het presidentiële bezoek nog te verfraaien. In de Maidan, de oude stad, bekijken we de synagoge, die vlakbij de Armeense kerk, de Georgisch-orthodoxe Sioni kathedraal en de enige moskee van de stad ligt. Die ligging is tekenend voor de verdraagzaamheid tussen de godsdiensten hier. De dampen van de naburige zwavelbaden verspreiden een doordringende geur. In de kathedraal staan vier devote, jonge vrouwen met een hoofddoekje prachtig vierstemmig te zingen bij de dienst. Ze staan gewoon tussen de andere kerkgangers, zitplaatsen zijn er niet. Dit is de beroemde Georgische polyfone zang. Na afloop staat een van de zangeressen buiten lachend te telefoneren met haar mobieltje.
Iuri neemt me mee naar restaurant Megrelia, waar ieder eetgezelschap zijn eigen houten huisje heeft. Hij was in 1997 oprichter van de Caucasus Foundation, die culturele uitwisseling verzorgt tussen Georgië en diverse Europese landen. Overheidssteun krijgt zijn stichting nauwelijks en zijn inkomsten zijn zeer onregelmatig. Hij heeft wel emigratieplannen gehad, maar is uiteindelijk hier gebleven, in tegenstelling tot veel leden van de intelligentsia. We lopen langs de rivier terug naar mijn appartement en worden bij het oversteken bijna aangereden door een auto zonder lichten. “What are you going to tell the lady about the safety here...?” vraagt hij triomfantelijk. Even later worden vanuit een tuin aan de overzijde, waar een vrolijk feestje gaande is, vuurpijlen afgeschoten, die ons op een haar na raken. Toch ben ik wel enigszins gerustgesteld ten aanzien van de veiligheid en ik loop zelfs alleen nog over Rustavelis. In een café bereid ik me op de masterclass van morgen voor. Iuri heeft mijn adres in het Georgisch opgeschreven en zo kan ik een taxi naar huis nemen, ook al een afrader. Maar de chauffeur is vriendelijk en weigert zelfs de aangeboden fooi.
26 september
Een lange dag: eerst de lezing over m’n bluesprojekt en daarna masterclass aan alle studenten. Het electrische knopje van de buitendeur werkt alleen niet en dat staat een voortvarend begin van de dag in de weg. Uiteindelijk kan ik m’n sleutelbos door een kier in de buitenmuur aan een jongetje op straat geven, waarna Tbilisi voor me open ligt.
Het Conservatorium is vandaag voor het eerst na de vakantie open. Het is onlangs gerestaureerd en lijkt in niets op de treurige bouwvallen, die ik in Oost-Europa gewend ben. Zelfs de W.C.’s zijn zonder probleem te bezoeken. In het kleine auditorium, dat vandaag mijn basis zal zijn, staan een mooie Blüthner en een Estonia. Ik heb nog een uur om te studeren. De opkomst valt in verband met de start van het schooljaar wat tegen, maar de studenten en docenten reageren goed. Er wordt gelukkig gelachen om grapjes en er worden vragen gesteld.
Na een snelle lunch met Nino in een drukbezocht café begint de masterclass. Tsotne speelt twee Preludes van Rachmaninoff. De Es groot Prelude zou moeten verleiden; hoe zou je dat kunnen bereiken? We hebben een interessante discussie over hoe Tsotne een van de aanwezige meisjes tot een afspraakje zou kunnen bewegen en zijn het erover eens dat dit beter zal lukken vanuit ‘pianissimo’ en vervolgens ‘poco a poco crescendo’ dan met een subito fortissimo. Ook hier is dynamiek sparen nog geen algemene speelwijze en is ‘hard en snel’ favoriet. Het technisch kunnen is evenwel weer indrukwekkend. Sabina speelt de f klein Etude van Liszt echt diabolisch snel, maar nu moet ze nog beter articuleren en de dramatiek van die toonsoort nog toevoegen. Ze is meteen bereid te proberen wat ik suggereer. Devi, een donkere, enigszins hautaine jongen, heeft de Toccata van Prokovieff uitgekozen om te schitteren. In het oergeweld gaan de scherzandogedeeltes helaas ten onder en zijn liefde voor het pedaal is wel erg groot. Uithoudingsvermogen en trefzekerheid zijn weer wel bewonderenswaardig. Sopino lijkt me een heel zachtaardig meisje, maar in Prokovieffs Scherzo moet ze toch duivels proberen te zijn. Het is in alle opzichten een zeer extreem stuk en aangepast gedrag, zoals verwacht buiten de muren van het auditorium, is hier beslist ongewenst.
Eeneiïger dan Ani en Nia kan een tweeling niet zijn. De meisjes zijn 14 jaar, allebei voorzien van een stralende lach, donkere ogen en een zwart truitje met het opschrift ‘Paradise’. Dat past niet slecht bij de Haydnvariaties van Brahms voor 2 piano’s, die immers op een koraal zijn gebaseerd. Ze spelen die zeer verzorgd en geconcentreerd, waarbij ook hun bewegingen exact dezelfde zijn! Als ze hun dynamische range nog zouden vergroten, verborgen stemmen naar voren halen en aan hun timing werken zie ik het voor hun op het duoconcours in Moskou binnenkort zonnig in. Kritiek nemen ze gretig op en kan hun zonnige blik niet aantasten. De nieuwe zusjes Labeque!
Een van de vele Nino’s speelt de Sonate van Samuel Barber. Haar docente is nerveuzer dan zijzelf. Het is vakantie geweest, benadrukt ze, het is nog een erg nieuw stuk voor haar. De keuze van zo’n Amerikaanse sonate is trouwens opvallend, al is de grootse structuur en de gestiek wel weer heel Russisch. Terwijl we proberen ook hier weer te doseren, komt dirigent Lev Markiz binnen. Hij zet zich al jaren in voor het muziekleven in Georgië, waar hij als jonge dirigent vaak optrad. Later zie ik hem alleen eten achter het raam van ons lunchcafé.
Volgen de groepsfoto’s, dankwoorden, goede wensen en handen schudden. Gehaast loop ik naar huis, om 19:00 u worden Nino en ik verwacht in het Music Centre voor een concert, geheel gewijd aan de muziek van Gabunia, na Kancheli de beroemdste componist van Georgië. Dit muziekcentrum is het geesteskind van dirigent Djansug Kakhidze. Het gebouw en het Festival ‘Tblisi Autumn’ ontstonden in de donkere tijd na de onafhankelijkheid onder het gewelddadige bewind van de eerste president Gamsakhurdia, toen Abchazië en Zuid-Ossetië zich dreigden af te scheiden. De totstandkoming van dit centrum was juist toen een enorme opsteker voor de bevolking. Nu zwaaien de kinderen van Kakhidze, dirigent Vakhtang Kakhidze en dochter Teona (artistiek direkteur), hier de scepter. Het nepotisme, waar dit naar riekt, streep ik maar even weg tegen de prestatie, die de jonge Kakhidzes leveren in een straatarm land, waar de cultuur het nog beduidend moeilijker zal hebben dan in West-Europa. De dochter van componist Gabunia, Natalia (Nato voor iedereen), vertolkt vaders vioolconcert. Zij is weer de levensgezel van violist Wouter Vossen van het Storioni Trio, dat vanavond een prachtige uitvoering geeft van het pianotrio van Gabunia. Bij het symfonische werk komen kolkende bergbeken en ruisende wouden zonder enige moeite voor het geestesoog van de luisteraar. Zo’n duizend luisteraars tonen zich vooral zeer enthousiast over de Storioni boys. Pianist Bart van der Roer vertelt me na afloop, dat de dirigent hen na de eerste repetitie van Beethovens Triple concert voor een lunch uitnodigde, die vijf uur zou duren. Dit soort beruchte Georgische ‘grandes bouffes’, waar continu getoast en ingenomen dient te worden, zijn mij tot nu toe bespaard gebleven.
Met Nino eet ik nog wat lauwe restjes van een buurtrestaurant. Ze belooft me het thuisfront later nog telefonisch te melden, dat het me goed gaat. Internationaal bellen is hier lastig en mijn mobiel werkt niet. Vanaf mijn balkon kijk ik na middernacht uit over de verlichte kerken van Tbilisi.
27 september
Het begin van mijn wandeling door oud Tblisi wordt weer vertraagd door een onwillige buitendeur, waarachter, na uiteindelijke opening, een vers kadaver van een grote rat blijkt te liggen. Nogmaals loop ik uitvoerig door de oude stad, waarna ik koffie drink in de Westerse enclave van het Marriot hotel. Daar valt me in de ‘Georgian Times’ op, dat hierin naast een stevig anti-Russisch geluid ook kritiek op Saakashvilli valt te lezen. Er lijkt werkelijk een vrije pers te bestaan.
Om 11:00 u haalt Maka me op bij de flat. Zij werkt voor Warchild hier en is ook componiste. Een strak zwart kapsel rond een zacht en treurig gezicht. We rijden naar een soort creatief centrum waar kinderen onder en na schooltijd kunnen knutselen, toneelspelen en muziek maken. Het keyboard wordt uit de auto geladen. Het blijkt beperkt van omvang, mist pedalen en blijkt binnen niet aanslaggevoelig. Alle stemmen jengelen dus precies even sterk. Maar dat zal de kinderen weinig kunnen schelen. Het zijn er zo’n twintig, allemaal 10 of 11 jaar oud, en het is niet te zeggen welke van hen ‘refugees’ zijn, want die zitten op gewone scholen en zijn dus niet te onderscheiden. Natuurlijk kunnen ze Nederland niet plaatsen, maar met de tekeningen, die de klas van mijn zoontje Nathan voor ze heeft gemaakt, krijgen ze een idee van het onvolprezen Nederlandse landschap. Terwijl ik Schumanns ‘Kinderszenen’ speel, slaan de kids ijverig aan het verven. Elk deeltje, dat een voor de kinderen herkenbaar aspect van het kinderbestaan uitbeeldt, licht ik toe alvorens het te spelen. Wie kan er een ‘wichtige Begenbenheit’ (deeltje 5) uit zijn leven vertellen? Een jongetje staat op en vertelt hoe hij deze zomer voor het eerst in het buitenland is geweest. In Turkije zag hij voor de eerste maal de zee. Natuurlijk speel ik dit stukje speciaal voor hem. Tot slot speel ik nog een keer de hele cyclus, waarbij regelmatig de stroom uitvalt, die uit een verderop gelegen lokaal wordt getapt. Na een uurtje is een forse serie schilderingen ontstaan, zonder een heel directe relatie met Schumann misschien maar wel fantasievol en kleurrijk.
Met Sacha en Maka bezoek ik de opening van een fototentoonstelling over de oorlog in Abchazië (1992 - 1993). Er is veel pers, militairen en burgers worden volop geïnterviewd door de media. Hier is duidelijk een volk bezig met het verwerken van zijn recente verleden. De foto’s zijn zijn heel direct. De wanhoop en het verdriet op de gezichten van de Georgische vluchtelingen zijn voelbaar. De Russen hebben altijd beweerd hier alleen als ‘peacekeepers’ tussen de strijdende partijen te hebben willen staan. Maar op de foto’s is de actieve deelname van het Russische leger aan de kant van de Abchaziërs evident. Een Russisch aanplakbiljet op een winkel in de havenstad Sukhumi meldt dat men hier in een kwartier een Russisch paspoort kan krijgen. Begrijpelijk, dat Bush hier populair is. Er is onlangs in Tbilisi zelfs een straat naar hem genoemd. Naast de gallerie bewoont Saakashvilli in een modern flatgebouw tijdelijk een appartement tot zijn nieuwe ambtswoning gereed is. Bij het verlaten van de tentoonstelling zie ik scherpschutters staan op de gaanderijen van de flat.
De Nederlandse Ambassade heeft ook nog slechts tijdelijke huisvesting, in het Sheratonhotel aan de rand van de stad. Sacha brengt me erheen en zet me daarna af bij het Muziekcentrum. Teona en Vakhtang verwelkomen me. De Steinway valt me alles mee en weet tot in de verste hoeken van de zaal door te dringen. Ideaal is deze megazaal voor mijn concert van morgen niet, maar de akoestiek stelt me gerust. Ik kan hier rustig studeren en geniet van de vleugel en de ruimte.
Ik verkijk me enigszins op de snelheid waarmee de duisternis invalt en ongewild loop ik in het duister naar Rustavelis. Even later zit ik ongeschonden in een café met te weinig geld om te eten. Het wordt sterk afgeraden om ‘s avonds te pinnen. Gelukkig heeft het Marriot hotel een geldmachine voor bange westerlingen en gemakzuchtig eet ik daar ook maar om taxiritten naar onbekende restaurants te vermijden. De Georgische Saperaviwijn verzoent me met alles. Thuisgekomen blijkt de televisie Ajax-Arsenal uitgekozen te hebben als wedstrijd van de avond en zo zie ik Vonki, Rosenbergi, Pienari en de hunnen helaas verliezen in de verre Arena.
28 september
Op ‘Classic Select’ worden hier de hele dag de mooiste muziekvideo’s vertoond. Poulenc speelt zijn concert voor 2 piano’s met Février en Barenboïm speelt Mozart terwijl ik me aankleed. Ik zeul met tassen met muziek, CD’s en accesoires voor het concert (trommeltjes o.a.) door de drukke Davil Aghmashenebelis straat vol kleine supermarktjes, Turkse restaurants, reisbureaus en meubelwinkels. Met een pijnlijke rug bereik ik het Muziekcentrum. Tot 12:00 u kan ik studeren in de zaal, daarna gaat het Georgian Jazz Quartet zijn instrumentarium opzetten. Ze hebben me via Teona uitgenodigd een aantal nummers met hen als gast mee te spelen. Bassist Otar en slagwerker Valeri blijken vriendelijke, oudere heren, die wel willen communiceren maar wier kennis van het Engels helaas beperkt is. Pianist en leider Otar is een padachtig figuur met kleine oogjes, die zich nogal ongeïnteresseerd opstelt. Hij vindt mijn voorstellen allemaal best of misschien dringen ze niet tot hem door. We wisselen elkaar achter de piano af en kiezen een tweetal ‘standards’ voor vanavond Hoe heerlijk, dat het ‘Real Book’, de standardbijbel, alom bekend is. Ook deze musici kennen de songs en steevast in de originele toonsoort. Micha, de stagemanager, wijst me mijn kleedkamer, waar - o, luxe - een Blüthnervleugel staat.
Lunchen doe ik in het centrum, dat geheel in het teken staat van de president van Finland, niet bepaald een wereldmogendheid. Toch loeien de sirenes, zwaaien de zwaailichten, word ik gefouilleerd en kijken de agenten extra streng. Kaukasisch spierballenvertoon. Bij de lunch vermaak ik me met de memoires van pianist/componist Géza Frid, die beschrijft hoe op een affiche van een concert in Zuid-Afrika Debussy’s ‘A l’après-midi d’une faune’ aangekondigd werd als ‘Die middagslapie van een bosbokkie’.
Ruim op tijd ben ik terug in de zaal. Micha bedoelt alles ongetwijfeld goed, maar zijn verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van mij (‘you’re my guest!’) neemt groteske vormen aan. Mijn spullen worden voordurend ongevraagd naar plaatsen gebracht, die hem daarvoor geschikt lijken en ik krijg haast dwangvoeding met etenswaren, die hij uit zijn stoffige tas opdiept. Om 19:00 u mag ik op. De zaal is goed gevuld, er zitten zo’n 800 mensen. Deze ruimte is te groot om het publiek intiem toe te spreken en ik begin, tegen mijn gewoonte in, meteen te spelen. De succesnummers waren voorspelbaar: de Nganda Blues uit Mozambique (compleet met legrattle, fluitje en trommel), Michiel Braams bondige en geestige ‘Worms is back’ en Riad Abdel Gawads ‘Longa Nahawand’ met zijn combinatie van arabische modi en westerse akkoorden. In de gang volgen de felicitaties, ook die van Ani en Nia, die sinds eergisteren nog steeds stralen. Met Nino ga ik in de zaal naar het Georgian Jazz Quartet luisteren. Alles klinkt nogal diffuus en is beroerd versterkt. Otar communiceert nauwelijks met zijn collega’s en lijkt in een eigen wereld te verkeren. Voor de laatste nummers voeg ik me bij hen. ‘All the things you are’ blijft een van de mooiste tunes aller tijden en ‘Blue Bossa’ nodigt vanzelf uit om los te branden. De toegift laat ik liever aan me voorbijgaan, want ik wil me niet opdringen, maar de heren dringen aan. Ze geven me veel ruimte en dat is sympathiek en niet alledaags. We spelen nog ‘Blue Monk’ en zo eindigt de avond ook weer met een blues. Otar loopt zonder te buigen zeer casual het podium af. Pijnlijk om het enthousiaste publiek zo te negeren.
Met Nino en Iuri ga ik nog uit eten. Gespreksstof genoeg en ik ben altijd weer blij om door deze manier van reizen veel informatie over een land te krijgen. Zo praten we veel over de oorlog in Abchazië, een gruwelijke, maar vergeten oorlog, die vreemd genoeg in de westerse pers relatief weinig aandacht heeft gekregen.
Thuis pak ik alles voor de terugreis en ga om kwart voor een nog voor een paar uurtjes naar bed.
29 september
Even na vieren gaat de wekker. Buiten regent het ongeremd. In de stromende regen brengt Iuri me naar het vliegveld. De eerste etappe van de vlucht breng ik slapend door. De hele ochtend kan ik nog in het centrum van Wenen rondlopen, waar ik een paraplu ernstig mis. De Weners zijn stil en bleek. Ik loop over de Herbert von Karajanplatz naar de Karl Luegerring, respectievelijk genoemd naar een voormalig lid van de NSDAP en een antisemitische ex-burgemeester van deze stad. In Café Schwarzenberg eet ik een uitvoerig Wiener Frühstück en lees ik de krant, net als vroeger, op een stok. Voor veel Oost-Europese emigranten was het onbeschaamd rijke Wenen de eerste kennismaking met het westen. Het is na deze reis niet moeilijk me voor te stellen, hoe het soort Georgische mannen, in grauw jack of trainingspak, met wie ik net nog het vliegtuig deelde, zich bij zo’n confrontatie gevoeld zullen hebben.
Marcel Worms, oktober 2005